Doelstellingen

  1. takt: het paard moet lopen met gestage ritmische bewegingen
  2. ontspanning: het paard mag niet gespannen zijn in de rug, de hals, de mond of met zijn staart
  3. impuls: het paard moet voldoende voorwaartse drang vertonen en liefst 'swingen'
  4. rechtrichten: het paard mag niet scheef lopen met zijn lichaam, hals of met zijn nek ('stelling').
  5. verzameling: het paard moet zijn achterbenen voldoende onder de massa brengen, de graad van de verzameling hangt af van de scholing van het paard en de graad van africhting.